Boer

Boer

 

Pake Jitse, moeders vader,                 

opa klein, was boer.

Pake Hielke, vaders vader,

opa groot, was ook boer.

 

Pake Jitse bijbelvast,

vroeg Gods zegen voor het gewas.

Pake Hielke andersom,

dacht dat het zonder kon.


Verschillend velerlei,

maar als boer gelijk.

Over het weer

geklaag van allebei.


Het voorjaar koud,

’t gras blijft te kort.

De zomer droog,

’t boonland verdort.

De herfst nat,

riepen ze terstond,

de aardappels

komen niet uit de grond.

 

In het najaar

de oogst binnengehaald.

Ondanks tegenspoed

de schuur vol hooi,

het hok vol bonen,

aardappels in overvloed.